top of page

SILHOUET PORTRET

Beeldaspecten: Kleur & licht

Doelen/ wat leer je bij deze opdracht?

1: Wat een silhouet is, waardoor het ontstaat en hoe je het schildert.

2. Wat een kleurovergang is en hoe je het schildert.

3. Wat tegenlicht is.

4. Wat een portret 'en profil' is.

5: Wat vorm en restvorm is.

Materiaal: Pastelkrijt, oliepastelkrijt, plakkaatverf.

_ (22).jpeg
kl 1.jpeg
kleur & licht.jpeg
silhouette 3.jpeg
  • In deze opdracht combineren we verschillende beeldende begrippen om zo tot een interessant werkstuk te komen.

Light and Shadow

Inleiding

In het donker, oftewel zonder licht, zouden we niets zien. Licht heeft ook een groot effect op hóe we dingen zien. Licht maakt kleuren en vormen zichtbaar en is daardoor een belangrijk beeldaspect in de kunst. Maar licht heeft ook verschillende symbolische betekenissen. Het kan bijvoorbeeld het goddelijke verbeelden. Licht kan ook emotionele betekenis hebben, door een voorstelling meer dramatisch of juist vrolijker te maken.

Voordat we beginnen aan de opdracht, leer je wat meer over het beeldaspect 'licht'.

LICHT
 

Als er lichtstralen op een object schijnen, worden die weerkaatst in onze ogen als we ernaar kijken. In het oog worden de lichtstralen omgezet in prikkels die naar onze hersenen gestuurd worden. Zo nemen we het object waar/ kunnen we dingen zien.

 

LICHTBRONNEN

Licht ontstaat door een lichtbron. Je hebt natuurlijke lichtbronnen: de zon, de maan en bliksem. En kunstmatige lichtbronnen: lampen. En die lichtbronnen geven allemaal verschillende soorten licht, waardoor objecten (dat waar je naar kijkt) er anders uit kan zien.  Je hebt bijvoorbeeld warm en koud licht. Denk aan het koude blauwe licht van de winter en het warme licht van de zomer. Maar ook bijvoorbeeld hard of zacht licht

lichtbron.jpeg
weerkaatsing.jpeg
warm licht.webp

warm licht

koud licht.jpeg

koud licht

LICHTRICHTING

Tegenlicht: Bij tegenlicht komt de schaduw naar je toe. De lichtbron bevindt zich tegenover je. Tegenlicht kan een romantische of dreigende sfeer veroorzaken. Dat komt door het grote contrast tussen de lichte en donkere partijen. Als het tegenlicht erg fel is, ontstaan er silhouetten (donkere omtrekken)
 

Meelicht: Bij meelicht gaat de schaduw van je af. Men spreekt van meelicht wanneer je als beschouwer in de richting van het licht meekijkt. Je onderwerp wordt verlicht en daarachter is schaduw. Wanneer je een foto maakt met een flitsapparaat heb je ook te maken met meelicht. Dus je staat aan de kant van de lichtbron.

Zijlicht: Als licht van de zijkant op een object schijnt. Hierdoor ontstaat er aan de andere kant van het object schaduw.

Strijklicht: Bij strijklicht staat de lichtbron heel laag en daardoor zijn de schaduwen heel lang. Het licht schijnt er als het ware vlak over een object heen. Vaak worden hierdoor de onregelmatigheden in het oppervlak blootgelegd. Dat betekent dat je hobbels, bobbels en de textuur van een oppervlak goed kunt zien. 
 

Gebundeld licht: Een sterke concentratie van licht gericht op een kleine oppervlakte.
 

 

 

 


 

Verspreid licht of diffuus licht: (de lichtbron is niet duidelijk) Er zijn bijna geen schaduwen te zien, omdat het licht van alle kanten komt (vaak bij bewolking).

Glimlicht: op glimmende voorwerpen zie je allemaal witte vlekken. Glimlichten noem je die lichte plekken. Glimlichten ontstaan door weerkaatsing van het licht op gladde voorwerpen. Licht dat door spiegelende voorwerpen weerkaatst wordt noem je indirect licht.

meelicht 2.jpg
meelicht.jpg
zijlicht.jpg
strijklicht.jpg
gebundeld licht.jpg
diffuus licht.jpg
tegenlicht schaduw.jpeg
tegenlicht3.jpeg
glimlicht.jpeg

SCHADUW

Overal waar licht is, is meestal ook schaduw. Hoe feller het licht schijnt, hoe donkerder de schaduwen lijken. Ook schaduw is er in verschillende soorten.

Eigen schaduw: Dit is de schaduw die op het voorwerp of persoon zelf aanwezig is. Bijvoorbeeld: de zon schijnt op een kant van de paal dan is die kant licht en de andere kant donker. Die donkerte is de eigen schaduw van de paal.

 

Slagschaduw: De schaduw die een voorwerp of persoon 'werpt' (maakt) op een ondergrond of achtergrond. Dit kan een ander voorwerp, persoon of de grond zijn.
 

Kernschaduw: Het donkerste gedeelte van de schaduw, daar waar geen enkel licht doordringt.
 

Halfschaduw: Het halfdonkere gedeelte van de schaduw die ligt tussen de kernschaduw en het licht.

Clair obscur: extreem licht-donker contrast. 

Plasticiteit: Is eigenlijk een beeldbegrip dat bij het beeldaspect 'ruimte' hoort. Maar het heeft veel te maken met het licht-donker contrast. Door gebruik te maken van licht en donker (in een gezicht bijvoorbeeld) kun je namelijk een object ruimtelijk maken.

plasticiteit.jpeg
schaduwsoorten.jpeg
clair obscuur.jpg

Nu weet je bijna alles over licht en schaduw! Tijd om de theorie in praktijk te brengen. Je gaat een schilderij of een pastelkrijt tekening maken met de begrippen tegenlicht, silhouet en kleurverloop.

Opdracht 1.1:
 

1. Teken 4 vakken. Langgerekt, 4 vierkanten of een ronde vorm mag ook.
Scheid de vakken af met smal schilderstape (dit haal je er uiteindelijk weer af; zo krijg je mooie strakke vakken).

 

2. Maak in ieder vak een gelijkmatige zachte kleurovergang met pastelkrijt. Gebruik een doezelaar of je vingers om de kleurovergangen mooi in elkaar over te laten lopen.

  • Maak er 1 van rood naar geel

  • 1 Van blauw naar groen of van paars naar roze.

  • Maak er 1 waarbij je 1 kleur van donker naar licht laat overlopen.

  • En je maakt er eentje waarin je alle kleuren van de regenboog in elkaar over laat lopen.


2. Teken in ieder vak, over het kleurverloop heen, een silhouet. Van bijvoorbeeld een boom (tak), een dier, een mens of een stad. Dit doe je met een zwart oliepastel krijtje of zwarte verf.

kleur en licht 3.jpeg

Softpastel (krijt)=

Een hele zachte krijtsoort op basis van kaolien (porseleinaarde) en pigment,

waarmee op schilderachtige wijze getekend kan worden. Het is niet vet en veegt makkelijk uit. Je moet altijd papier met een grove structuur gebruiken omdat het krijt anders niet goed hecht (er zo weer af dwarrelt). Met softpastel kan je niet over oliepastel heen tekenen.


Oliepastel (krijt)= 

Wat minder zacht dan soft pastel. Het is ook vettig omdat er olie in zit. Het mengt minder makkelijk en wordt meer gebruikt voor wat grover werk of directe expressie. het kan ook gebruikt worden in combinatie met olieverf. Met oliepastel kan je juist wel over softpastel heen tekenen.

kleur & licht.jpeg
kleur en licht 5.jpeg

Opdracht 1.2:

In dit deel van de opdracht ga je voortborduren op de oefeningen die je in opdracht 1.1 gemaakt hebt, maar nu ga je er ééntje in het groot op hout uitwerken. 

 

1. 'Verhalend tafereel'. 

Je tekent een verhalend tafereel in een omgeving. Een verhalend tafereel is een gebeurtenis / een samenstelling van objecten / een interactie tussen mensen of dieren bijvoorbeeld waarmee je een verhaal verteld. Maak 1 of meerdere schetsen van een verhalend tafereel. Bijvoorbeeld van mensen rond een kampvuur, of een feestje, of allerlei dieren bij elkaar. Gebruik je fantasie. Misschien teken je een droom of een herinnering, die dus in het hoofd te zien zal zijn. Bedenk en teken ook in wat voor omgeving het tafereel plaatsvindt (bos / water / stad etc.)Laat zien aan de docent als de schets af is.

2. Kleurovergang.

Bedenk wat voor kleurovergang je wil gaan maken. Wordt het een zonsondergang of nachthemel met sterren bijvoorbeeld.
Schilder je ook de zon of de maan of zie je die juist niet?

 

-Materiaal verkennen: Je gebruikt een plaat triplex voor je uiteindelijk werk.

Oefen eerst op een stuk resthout met het maken van mooie subtiele kleurovergangen. Dus probeer het eerst even uit en vraag de docent evt om hulp als je het lastig vindt. Laat zien aan de docent als je denkt dat je aan het eindwerkstuk kan gaan beginnen.

Kijk naar de afbeeldingen voor ideeën!

silhouette 3.jpeg
tafereel 3.jpeg

Opdracht 1.3 :

1. Je gaat nu, samen met een klasgenoot en de docent, een silhouet, 'en profile', van jouw hoofd, haar en nek tekenen / maken. 

Door gebruik te maken van gebundeld kunstmatig licht  (een spot-light), in een donkere ruimte, gaan we de omtrek van je hoofd op papier zetten. Dus jij gaat tussen de lamp en het papier in zitten, iemand houdt de lamp vast en iemand anders trekt de schaduw om op het papier.

  • Zorg ervoor dat het portret levensgroot is. Gebruik hiervoor papier dat groter is dan A3 formaat, zodat alles erop past!

Als je portret getekend is, ga je het uitknippen en gebruik je het als sjabloon. Bewaar zowel het uitgeknipte hoofd als het papier waar je het uitgeknipt hebt goed in je map! 

silh man vrouw.jpeg

*Het uitgeknipte hoofd is de vorm. Het vel papier wat overblijft en waar de vorm dus is uitgeknipt noem je de restvorm. Beide kun/ga je gebruiken.

spot licht.jpeg
silhouette.jpeg

Opdracht 1.4:

Knip jouw hoofd uit en trek de omtrek van je hoofd over op een plaat triplex. In het hoofd maak je je kleurovergang met soft pastel en daar overheem teken je het tafereel. Daarna schilder je het in met plakkaatverf en een klein penseeltje.

Als je eerder klaar bent, mag je het eromheen wit met gesso (witte dekkende verf), of een andere kleur schilderen.

silhouette 4.jpeg
sil girl.jpeg
sil g 3.jpeg
silh girl 2.jpeg

 BONUS OPDRACHT:


1. Pak je uitgeknipte hoofd erbij.

2. Plak je hoofd op een groot vel wit, zwart of gekleurd papier.

3. Je gaat je hoofd vullen met beelden, woorden, vormen, eigenschappen, gedachten,
ideeën, hobbys die bij jou horen. Zo maak je een zelfportret, maar dan net even anders! Teken met het materiaal wat je zelf het fijnste vindt.

4. Kijk hieronder naar de afbeeldingen voor inspiratie.
Klik hieronder eerst op de afb. en daarna op de pijltjes links boven in het volgende scherm om te vergroten.


 

silhouet portret 8.jpeg
silhouet portret 5.jpeg
bottom of page