LICHT
In het donker, oftewel zonder licht, zouden we niets zien. Licht heeft ook een groot effect op hóe we dingen zien. Licht maakt kleuren en vormen zichtbaar en is daardoor een belangrijk beeldaspect in de kunst. Maar licht heeft ook verschillende symbolische betekenissen. Het kan bijvoorbeeld het goddelijke verbeelden. Licht kan ook emotionele betekenis hebben, door een voorstelling meer dramatisch of juist vrolijker te maken.
LICHT
Als er lichtstralen op een object schijnen, worden die weerkaatst in onze ogen als we ernaar kijken. In het oog worden de lichtstralen omgezet in prikkels die naar onze hersenen gestuurd worden. Zo nemen we het object waar/ kunnen we dingen zien.
LICHTBRONNEN
Licht ontstaat door een lichtbron. Je hebt natuurlijke lichtbronnen: de zon, de maan en bliksem. En kunstmatige lichtbronnen: lampen. En die lichtbronnen geven allemaal verschillende soorten licht, waardoor objecten (dat waar je naar kijkt) er anders uit kunnen zien. Je hebt bijvoorbeeld warm en koud licht. Denk aan het koude blauwe licht van de winter en het warme licht van de zomer. Maar ook aan bijvoorbeeld hard of zacht licht
warm licht
koud licht
LICHTRICHTING
Tegenlicht: Bij tegenlicht komt de schaduw naar je toe. De lichtbron bevindt zich tegenover je. Tegenlicht kan een romantische of dreigende sfeer veroorzaken. Dat komt door het grote contrast tussen de lichte en donkere partijen. Als het tegenlicht erg fel is, ontstaan er silhouetten (donkere omtrekken).
Meelicht:
Bij meelicht gaat de schaduw van je af. Men spreekt van meelicht wanneer je als beschouwer in de richting van het licht meekijkt. Je onderwerp wordt verlicht en daarachter is schaduw. Wanneer je een foto maakt met een flitsapparaat heb je ook te maken met meelicht. Dus je staat aan de kant van de lichtbron.
Strijklicht: Bij strijklicht staat de lichtbron heel laag en daardoor zijn de schaduwen heel lang. Het licht schijnt er als het ware vlak over een object heen. Vaak worden hierdoor de onregelmatigheden in het oppervlak blootgelegd. Dat betekent dat je hobbels, bobbels en de textuur van een oppervlak goed kunt zien.
Gebundeld licht:
Een sterke concentratie van licht, gericht op een klein oppervlakte. Zoals het licht dat uit een spot-light komt.
Diffuus licht (verspreid licht):
Er zijn bijna geen schaduwen te zien, omdat het licht "gebroken" of verspreid wordt door bijvoorbeeld wolken of mist. Hierdoor wordt alles gelijkmatig verlicht.
Zijlicht:
Als licht van de zijkant op een object schijnt. Hierdoor ontstaat er aan de andere kant van het object schaduw
Glimlicht:
op glimmende voorwerpen zie je allemaal witte vlekken. Glimlichten noem je die lichte plekken. Glimlichten ontstaan door weerkaatsing van het licht op gladde voorwerpen. Licht dat door spiegelende voorwerpen weerkaatst wordt noem je indirect licht.
SCHADUW
Overal waar licht is, is meestal ook schaduw. Hoe feller het licht schijnt, hoe donkerder de schaduwen lijken. Ook schaduw is er in verschillende soorten.
Kernschaduw:
Het donkerste gedeelte van de schaduw, daar waar geen enkel licht doordringt.
Halfschaduw:
Het halfdonkere gedeelte van de schaduw die ligt tussen de kernschaduw en het licht.
Eigen schaduw:
Dit is de schaduw die op het voorwerp of persoon zelf aanwezig is. Bijvoorbeeld: de zon schijnt op een kant van de paal dan is die kant licht en de andere kant donker. Die donkerte is de eigen schaduw van de paal.
Slagschaduw:
De schaduw die een voorwerp of persoon 'werpt' (maakt) op een ondergrond of achtergrond. Dit kan een ander voorwerp, persoon of de grond zijn.
Clair obscur:
Extreem licht-donker contrast.
Plasticiteit:
Is eigenlijk een beeldbegrip dat bij het beeldaspect 'ruimte' hoort. Maar het heeft veel te maken met het licht-donker contrast. Door gebruik te maken van licht en donker (in een gezicht bijvoorbeeld) kun je namelijk een object ruimtelijk maken.