KLEUR
Alles om ons heen heeft KLEUR. Gelukkig maar, anders zou alles heel erg saai zijn. Onze taal en de dagelijkse omgeving zijn er vol van. Om kleur te laten ontstaan is er licht nodig. Met je ogen kan je miljoenen kleuren onderscheiden.
Al die kleuren kunnen we in drie groepen verdelen: primaire, secundaire en tertiaire kleuren.
In de Kleurencirkel hier onder zie je de primaire, secundaire en tertiaire kleuren.
Kleurencirkel van Johannes Itten:
Primaire kleuren
Secundaire kleuren
Tertiaire kleuren
KLIK HIER VOOR ALLES OVER: KLEURCONTRASTEN
Primaire kleuren: zijn rood, geel en blauw. Het zijn de zuiverste kleuren en kan je niet krijgen door te mengen. Door de primaire kleuren te mengen kan je alle kleuren maken behalve zwart en wit.
Secundaire kleuren: zijn de kleuren groen, oranje en paars. Ze zijn niet zuiver, omdat ze gemengd zijn vanuit twee primaire kleuren.
Tertiaire kleuren: De kleuren die je krijgt door primaire en secundaire kleuren te combineren worden tussen- of tertiaire kleuren genoemd vanwege hun samengestelde aard. Blauwgroen, blauwviolet, roodoranje, roodviolet, geeloranje en geelgroen zijn kleurencombinaties die je kunt krijgen door kleuren te mengen. Je zou ook kunnen spreken van kleurschakeringen of tonaal kleurgebruik. Bij tonaal kleurgebruik maakt de kunstenaar gebruik van tinten van 1 soort of uit 1 kleurfamilie. Je ziet veel tinten van 1 kleur.
KLEURGEBRUIK
Monochroom:
Monochroom schilderen is schilderen met één kleur. Natuurlijk kan je dan een schilderij één egale kleur geven, maar daar zullen de meeste mensen weinig plezier aan beleven, hoewel het in een bepaalde periode als minimalistische kunst wel populair is geweest. Door het aanbrengen van structuur, en eventueel door wat bijmengen van wit, zodat je lichtere en donkere tonen verkrijgt, kan je dus toch een interessant monochroom werk maken.
Maar als de term "monochroom" iets wordt uitgebreid naar een werk met wel enige kleurnuances, verschillende tinten van één kleur, is er veel meer mogelijk. Met die definitie is monochroom schilderen iets wat veel schilders geprobeerd hebben.
Symbolisch: Wanneer de kleur symbool staat voor een bepaald begrip noem je dit symbolisch kleurgebruik. De kleuren hebben dan een diepere betekenis, deze verschilt per cultuur. Zo staat de kleur rood in de westerse cultuur voor bijvoorbeeld liefde, warmte en gevaar. De kleur wit voor maagdelijkheid, zuiverheid en waarheid.
Hier links onder zie je 'De levensdans' van Edvard Munch. Het schilderij gaat over jaloezie en je ziet hier de drie fasen van de vrouw; De onschuldige vrouw in het wit, de verleidende dansende vrouw in het rood en de gekwelde vrouw in het zwart. De kleuren versterken de symboliek van de vrouwen. Het schilderij ernaast heeft hetzelfde onderwerp maar is in een andere stijl geschilderd.
In 'De Zonde' van Franz von Stuck (hier links naast) zie je hoe de slang symbolisch is afgebeeld als een donkere duistere vrouw.
Expressief:
Bij expressief kleurgebruik drukken de kleuren die zijn gebruikt de stemming/emotie van de maker uit. De kleuren zijn niet in overeenstemming met de werkelijkheid.
Door middel van de hanteringswijze (bijvoorbeeld een grove en dikke penseelstreek) worden de emoties nog eens extra benadrukt
Impressionistisch: De impressionistische schilders waren afhankelijk van het buitenlicht. De kunstenaar is met zijn schildersezel en verftubes naar buiten gegaan om daar te schilderen.
Het licht buiten veranderde zo snel, dat de kunstenaars snel werkten om het beeld vast te leggen. Zij maakten een IMPRESSIE (indruk) van het moment. Deze werken maken gebruik van impressionistisch kleurgebruik.
Hierboven zie je drie schilderijen waarin Edouart Monet de kathedraal van Rouen heeft geschilderd. Hij heeft er meer dan 30 gemaakt op verschillende momenten van de dag en tijdens verschillende seizoenen.
In Monet zijn schilderij van de vijver kan je duidelijk zien dat de schilder snel heeft moeten schilderen. De verfstroken zijn snel en grof.
Functioneel:
Bij functioneel kleurgebruik hebben de kleuren een functie. Zo geeft de kleur rood op een verkeersbord vaak aan dat je moet oppassen.
In warme landen zijn de huizen vaak wit geschilderd, omdat zo het licht en daarmee de warmte weerkaatst wordt.
KLEURCONTRASTEN
Bij een kleurcontrast kunnen kleuren die naast elkaar gebruikt worden elkaar versterken of verzwakken.
Warm - koud contrast:
Het gebruik van warme kleuren (roodtinten) naast koude kleuren (blauwtinten) geeft een warm-koud contrast. Warme kleuren springen eruit terwijl de koudere kleuren verder weg lijken. Met warm/koude kleuren kan diepte worden gesuggereerd (atmosferisch perspectief).
Geel (ongemengd) is geen warme en geen koude kleur en paars wordt warmer als er meer rood in zit en kouder als er meer blauw in zit. Kijk maar naar de kleurencirkel hiernaast
Licht-donker contrast:
Het gaat bij een licht-donker contrast om het contrast in helderheid. Donkere en lichte kleuren steken tegen elkaar af. Het hoeft dus geen zwart-wit contrast te zijn, het kan ook met paars-geel.
Als je je ogen samenknijpt kun je zien dat paars veel donkerder is dan geel. En als je de kleuren vertaalt naar grijstonen, zoals hiernaast, kun je dat ook heel duidelijk zien. Met licht-donker contrast kan diepte worden gesuggereerd, door het creëren van schaduw.
Antonio Sicurezza - stilleven met ansjovis, 1972. De schilder heeft hier op veel plaatsen in het schilderij een sterk licht-donker contrast gebruikt. De voorwerpen krijgen hierdoor een duidelijke drie-dimensionale vorm. Het zijn niet alleen de schaduwen die zo werken. De hoge witten op de vissen en de uien versterken het diepte effect, waardoor duidelijk wordt dat deze voorwerpen vooraan liggen. De rode pot en de okerkleurige pot krijgen hun vorm door verschillende tonen van dezelfde kleur. Kijk ook eens naar de voorste rand van de tafel, en hoe het pakpapier is weergegeven.
Kleur tegen kleur contrast:
Deze is eigenlijk heel simpel. Het gaat uit van de primaire kleuren rood, geel en blauw. Als je deze naast elkaar zet krijg je een erg sterk kleurcontrast. Het contrast is het sterkst als de kleuren zo puur mogelijk zijn. Als je ze mengt met andere kleuren wordt het contrast direct een stuk minder. Kijk maar eens naar het meest rechtse schilderij.
Complementair contrast:
Twee tegenover elkaar liggende kleuren in de kleurencirkel worden naast elkaar gebruikt bij een complementair kleurcontrast. De kleuren versterken elkaars werking, rood lijkt roder naast groen, dan naast oranje. Sinaasappels worden dan ook vaak verkocht op een donkerblauw papiertje.
Kwaliteit kleurcontrast:
Bij een kwaliteit kleurcontrast gaat het om het contrast in zuiverheid of verzadiging tussen twee kleuren van dezelfde kleursoort: 1 gemengde naast een ongemengde, bijvoorbeeld rood en roze.
Kwantiteit kleurcontrast:
Bij een kwantiteit kleurcontrast gaat het om de tegenstelling in grootte van de oppervlakken die twee verschillende kleurvakken vullen. Veel van 1 kleur; weinig van een andere kleur, waardoor dat stukje juist opvalt.
Simultaan contrast:
Kleuren beïnvloeden elkaar als je ze gelijktijdig ziet. Dit noem je simultaan kleurgebruik. Zo kan een kleur, door een andere kleur ernaast, zo sterk worden beïnvloed dat je deze als een andere kleur ziet.
*In de afbeelding hiernaast lijkt het grijze blokje telkens een andere tint te hebben, terwijl dit in werkelijkheid niet zo is. Dit geldt ook voor de gekleurde versie erboven! Hoe je de tint of kleur ervaart hangt af van de kleur van de omgeving.
Optische kleurmenging (Poinitllisme):
Wanneer een kunstenaar kleuren vlak naast elkaar zet, mengen je ogen de keuren samen. Dit noem je optische kleurmenging.
In het pointillisme (post-impressionisme) deden de schilders dit door allemaal kleine stipjes door elkaar te zetten. Gele en blauwe stipjes bijvoorbeeld, mengen optisch vanaf een afstand tot groen. In het schilderij van Seurat (links onder) en de details van het schilderij (erboven), kun je zien hoe het schilderij is opgebouwd.